In de bijlessen die worden gegeven bij Beter-Bijles blijkt vaak dat kinderen het moeilijk vinden om bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden correct te schrijven. Omdat in zowel de Entree- als de Cito-toets een leerling de juiste spelling moet kunnen herkennen, volgt hieronder een korte uitleg.
De tafel is geverfd; de foto is vergroot; de pannenkoek is gebakken. Het voltooid deelwoord kun je ook bijvoeglijk gebruiken (een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord); het komt dan voor het zelfstandig naamwoord te staan: de geverfde tafel, de vergrote foto en de gebakken pannenkoek.
Over het algemeen eindigen bijvoeglijke naamwoorden op een -e. Dat geldt ook voor bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden van zwakke werkwoorden. Veel voltooide deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen op -en. Wanneer een voltooid deelwoord van een sterk werkwoord bijvoeglijk wordt gebruikt, blijft de -en staan (de gebakken pannenkoek, het gestolen sieraad, de gebarsten vaas).
Een tweede regel is dat een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord altijd zo kort mogelijk moet worden geschreven. De vergrote foto in plaats van de vergrootte foto; de verbrande kolen in plaats van de verbrandde kolen. Overigens geldt het ‘zo kort mogelijk schrijven’ ook voor de verleden tijd meervoud van sterke werkwoorden: wij betraden het huis (i.p.v. betraadden) of zij boden op het schilderij (i.p.v. zij boodden).
Is gebarsten niet een zwak werkwoord waardoor de gebarsten vaas, eigenlijk gebarste vaas moet zijn? (Zonder -n)
Barsten is een sterk werkwoord. Het voltooid deelwoord is dan ook ‘gebarsten’ en niet ‘gebarst’.
de vaas barst – de vaas barstte > zwak werkwoord
ik zwem – ik zwom > sterk werkwoord
Er worden dus blijkbaar twee dezelfde termen door elkaar gebruikt.
Kunt u het iets verder toelichten?
Het gaat hier blijkbaar om sterke voltooid deelwoorden?
De makkelijkst herkenbare sterke werkwoorden hebben naar de verleden tijd en naar het voltooid deelwoord andere klinkers (breken – brak – gebroken). In het algemeen gaat het om het een sterk werkwoord als de gebruikelijke spellingsregels voor regelmatige werkwoorden niet kunnen worden toegepast op het betreffende werkwoord. Er is inderdaad een groep ‘half-onregelmatige’ werkwoorden (zoals ‘bakken’, ‘barsten’ of bijvoorbeeld ‘zeggen’), maar uiteindelijk worden deze werkwoorden nog steeds geschaard onder het kopje ‘sterke werkwoorden’.